De tovenaarsleerling

4 jun, 2018 | Overig, Theo Kleeven

De tovenaarsleerling

 

“L’ apprenti sorcier” ( de “leerling-tovenaar”) is het meest bekende en ook het meest beroemde werk van de Franse componist Paul Dukas (1865 – 1935). Het is een scherzo, waarin een diepe moraal ligt opgesloten.

Dukas heeft zich laten inspireren  door een ballade van Johann Wolfgang von Goethe (1749 – 1832): “Der Zauberlehrling”. Het is een heel bijzonder verhalend lied in het Duits geschreven in 1797 ( het “Ballade-jaar” in de duitse dichtkunst). Goethe heeft zich gebaseerd op “Der Lugenfreund oder der Unglaubige” van Lukian van Samosata.

Goethe’s ballade gaat over een leerling-tovenaar, die alleen thuis in het kasteel is, wanneer de oude baas een dag weg is. Het is een prachtige zomerse dag. De jonge man krijgt het warm en krijgt trek in een koel bad. In het kasteel is een badkuip aanwezig. Niet ver weg van het kasteel stroomt een brede beek. De knaap kent al een groot aantal toverspreuken. De meeste hiervan heeft hij opgevangen van de oude baas. In tegenstelling tot zijn meester is hij echter nog lang niet volleerd. Hij kent nog lang niet alle toverspreuken.

Op de bewuste zomerse dag besluit de jonge man zijn bekwaamheid te beproeven. Hij wil een bad nemen en draagt een bezem op voor hem uit de naburige beek water te gaan halen en zo de badkuip te vullen. De toverspreuk voor de start kent hij, spreekt hem uit en de bezem verandert in een rennende bode met een emmer en begint aan zijn taak. De badkuip vult zich. Alles gaat prima en de jongeman kijkt voldaan toe.

De hulpknecht is onvermoeibaar en gaandeweg schiet het de knaap te binnen, dat hij de toverspreuk om de bezem te laten stoppen niet kent. Hulpeloos moet hij toezien, dat de betoverde bezem maar doorgaat en dat de badkuip overloopt en ook het hele huis onder water komt te staan.

In zijn wanhoop grijpt hij een grote bijl en slaat de bezem in tweeen. Een ogenblik van rust. Hij denkt daarmee het probleem te hebben opgelost. De twee stukken zijn nu echter allebei betoverd en gaan nu beide als renbodes water halen. Dit maakt de ramp compleet. Het water stijgt letterlijk tot aan de lippen.

Gelukkig komt de oude baas nu thuis en stelt de onvermoeibare knechten met een ferme toverspreuk op non-actief. Een hele opluchting. Hij geeft zijn leerling een flinke uitbrander. Waarom is hij zo eigenwijs te werk gegaan. De leerling slikt het voor zoete koek. Hij heeft nu echter wel geleerd op zijn  tellen te passen en zal niet meer op eigen initiatief gaan handelen.

Paul Dukas heeft deze ballade op muziek gezet in 1897. Hij is daar prima in geslaagd. In zijn scherzo zijn alle elementen in het verhaal in volgorde duidelijk te herkennen. Achtereenvolgens komen aan bod: De situatie in het kasteel ( het “alleen zijn”), de toverspreuken, de rennende bezem, de badkuip, die wordt gevuld ( het stromende water ), de overstroming, de bijlslag, de nieuw gevormde betoverde stukken, de wanhoop, de thuiskomst van de oude baas en tot slot de vermaning.

De bovenstaande facetten worden in een orkeststuk door de gebruikte instrumenten duidelijk verwoord. Je hoort de trom, de fagot, de waldhoorns, de klarinetten, de bekkens, de violen. Kortom: elk geluid komt aan de orde. Het is Paul Dukas meest bekende compositie.

Wat is de moraal van dit verhaal? Natuurlijk heeft Goethe het niet zo maar geschreven en heeft Dukas het niet zo maar op muziek gezet. De les was duidelijk voor de tijdgenoten en ook voor de erop volgende generaties. Kortom: Al degenen, die het dichtwerk zullen lezen en het scherzo zullen beluisteren, zullen zich bewust worden van de volgende overdenkingen:

  • Bezint eer u begint
  • Luister altijd naar raad
  • Wees niet eigenwijs
  • Prijs de dag niet voordat het avond is.

 

Theo Kleeven

Uw commentaar verschijnt niet automatisch, maar wordt beoordeeld door de redactie…